Logo Zoeken

Wil de echte burger opstaan?

26 oktober 2015Harrie van Rooij

De komst van grote aantallen vluchtelingen brengt heel wat burgers op de been. Helpende burgers, discussierende burgers, en ook veel boze burgers. Het maakt uit hoe politiek en overheid reageren op al die betrokkenheid. Beelden van politici die bewoners opzoeken in buurtzaaltjes, vertellen een verhaal over burgerschap. Een greep uit het mediabeeld van de afgelopen weken laat burgers grofweg in drie rollen zien.

Blog-Harrie-van-Rooij-Wil-de-echte-burger-opstaan.jpg

1. De burger als belangenstrijder. Deze (vaak boze) burger hebben we de laatste weken vaak aan het werk gezien in gemeentezalen, sporthallen en op straat. Erkenning van politici voor deze groep is groot. Staatssecretaris Dijkhoff vertrok meteen naar het dorp Oranje om zijn beslissing over de komst van een extra 700 vluchtelingen aan een kokende bevolking bekend te maken. Begrijpelijk natuurlijk, emoties erkennen is een belangrijk onderdeel van crisismanagement. Aan de andere kant leiden haastige ontmoetingen met boze burgers meestal niet tot gekalmeerde emoties. Integendeel. De formule van een hechte groep vol verhitte emoties, in een zaaltje gepositioneerd tegenover een onvermurwbare tegenstander – een kortere route naar stenen op politiewagens is moeilijk denkbaar.

Tegelijk laat een casus als Oranje zien hoe burgers vaak pas op het vizier van de overheid verschijnen als belangen geschaad raken. De symboliek is groot: de politiek erkent de burger in zijn rol van belangenstrijder, gaat onmiddellijk in gesprek en definieert daarmee onbedoeld het belangrijkste criterium om met burgers in dialoog te treden: als hun belangen worden geschaad. De burger, inmiddels gereduceerd tot zijn of haar belang, wordt er in het mediabeeld niet sympathieker op. Niet voor niets organiseerden inwoners van Oranje een barbecue voor de vluchtelingen, om iets van het karikaturale beeld te herstellen dat overal werd verspreid. Aanvankelijk was er volop begrip voor de oprechte zorgen van bewoners. Totdat in het Brabantse Steenbergen het beeld kantelde toen een schreeuwende meute een vrouw die voor opvang pleitte, het spreken belemmerde door de opvatting ‘daar moet een piemel in’ naar voren te brengen. Het begrip voor woedende tegenstanders lijkt sindsdien ernstig bekoeld. Maar ook de moed om in het openbaar een tegengeluid te laten horen is bij velen verdwenen door dit  ‘carnaval van de haat’, zoals Bas Heijne de Steenbergse dialoog omschreef. Nog een paar van dit soort democratische sessies en het hele idee van dialoog kan het museum in.

2. De burger als helper. Deze burger is juist niet gericht op eigen belangen maar op zoek naar hoe de medemens en de samenleving kunnen worden gediend. We zien deze burger in opvangcentra de handen uit de mouwen steken. Politici spreken hun hoop en goedkeuring uit over deze inwoner die niet leunt op de overheid, maar actief en zelfstandig vorm geeft aan het ideaal van ‘samenredzaamheid’.

Het beeld van deze burger is diffuser dan dat van de belangenstrijder. Net als de belangenstrijder wordt de helpende burger geacht bezig te zijn met problemen in zijn of haar eigen omgeving. Maar wat wordt van een samenredzame burger precies verwacht? De vraag naar burgerschap concentreert zich in de regel op wat niet gewenst is: op de overheid leunen, alle taken aan de overheid overlaten. Wat wél van burgers wordt verwacht, daaraan geven politiek en overheid weinig betekenis. In zekere zin is dat consistent: de gedachte van zelfredzaamheid brengt met zich mee dat ook bij de explicitering van dit ideaal de bal bij maatschappij en burger ligt. Aan de andere kant doet het er ook hier wel degelijk toe aan welk gedrag politici en bestuurders aandacht geven: waar ze verschijnen, welke voorbeelden ze prijzen, met wie ze wel en niet praten.

Een ander punt in de beeldvorming is de polariserende werking van de twee uitersten: enerzijds de  idealistische gutmenschen, anderzijds de belangenstrijders met hun schuimbekkende Not in my backyard. Dat helpt niet als je een probleem wilt oplossen. Het lijkt de zwartenpietendiscussie wel. Niet de vraag  ‘hoe lossen we dit probleem op?’ staat centraal, maar: ‘hoe bescherm ik mijn identiteit tegen beschuldigingen van xenofobie en racisme?’

3. De politieke burger. Dat is de burger die wil praten over politieke onderwerpen. Hier worstelen bestuurders en politici nog het meest mee. Zeker op landelijk niveau lijken burgers niet of nauwelijks te worden uitgenodigd om mee te denken over structurele oplossingen of ideeën voor de wat langere termijn. Misschien omdat politici het lastig vinden om  de dialoog met burgers vorm te geven. Misschien ook omdat politici in burgers vooral belangenstrijders of helpers zien. Burgerschap als politieke dialoog lijkt in ieder geval minder urgent dan getergde bewoners die straten blokkeren. Een uitzondering de brede discussie die staatssecretaris Sander Dekker organiseerde over onderwijsvernieuwing op de langere termijn werd gesproken.

Daartegenover staat dan weer het initiatief GeenPeil dat ervoor heeft gezorgd dat er een referendum over een handelsverdrag met Oekraine komt. De onwennigheid is groot. Politici reageren correct maar vooral gereserveerd. Initiatiefnemer Jan Roos is de man die in het dagelijks leven politici vraagt of ze nog geneukt hebben. De ernst van het onderwerp wordt op oerhollandse wijze verluchtigd met ironie en meligheid. Dat geeft politici makkelijk gelegenheid om te geloven dat het debat wordt ‘gekaapt’ door satirici die toevallig de media aan hun kant hebben. Ten onrechte. Het onderwerp Europa leeft volop, en het is productiever om je af te vragen hoe je de dialoog zelf mee kunt organiseren dan afwachten tot een man met een roze microfoon het overneemt.

Een dergelijke vluchtige verkenning laat zien dat de manier waarop overheid burgers bejegent, invloed heeft op de definiëring van burgerschap, en daarmee uiteindelijk op het gedrag van burgers. Politici die burgers willen (laten) zien als autonome en samenredzame individuen zullen moeten nagaan hoe hun eigen gedrag hieraan bijdraagt. Het is uiteindelijk een keuze om per definitie af te reizen naar de benadeelden van Groningse aardschokken of naar omwonenden van een asielzoekerscentrum. Terwijl je een discussie over bijvoorbeeld de toekomst van Europa nog even voor je uitschuift. Misschien is het eerste begrijpelijk, en vaak ook moedig en gepast. Aan de andere kant is het de vraag of het burgers altijd helpt om publiekelijk als belangenstrijder of slachtoffer te worden neergezet. Die uitvergroting doet meestal onrecht aan de identiteit van burgers , terwijl de kans op een productieve dialoog niet toeneemt.

 Harrie van Rooij, 24 oktober 2015